Het lijkt een voorrecht: wonen op je werk. Maar als wind en regen je agenda bepalen en je bent 24/7 in dienst van de polder, dan wordt het snel minder aantrekkelijk. Als het polderwater nog niet ‘op peil’ was en de wind gunstig stond, maalde de molenaar rustig enkele etmalen achter elkaar door. Wie denkt dat hij daarna klaar was, vergist zich. Omdat het molenaarsloon op jaarbasis maximaal 45 euro bedroeg, verhuurde de molenaar zichzelf als het maar even kon als arbeider. Ook de woning zelf liet te wensen over. Want hoe mooi zo’n molen ook lijkt, een slechte isolatie, tocht en vocht maakten het wooncomfort er niet beter op. Bij gebrek aan een keuken werd er gekookt boven open vuur of op een potkachel. Opstijgende rook en roet maakten de eerste verdieping onbewoonbaar. Twee bedsteden dienden als slaapplaats voor het hele gezin. Regenwater diende als drinkwater, het toilet stond boven de sloot en de wasplaats was langs de waterkant… Het leven in en om de molen was hard.
Aanvankelijk bewoonde het molenaarsgezin slechts de helft van de benedenverdieping. Want tot begin 19e eeuw waren de molens nog uitgerust met een scheprad, wateras en waterwiel. Pas toen deze werden vervangen door een vijzel, kon de familie de hele benedenverdieping gebruiken en werd het wooncomfort iets royaler.
Goede en slechte molens
De molenaar had enkele privileges: zijn inwoning was gratis en van het polderbestuur kreeg hij turf, kaarsen en petroleum Ook mocht hij een stuk grond gebruiken als moestuin of om er wat vee te weiden. Molens met veel grond stonden bekend als goede molens, molens met weinig grond waren slechte molens. Ontstond er een vacature, dan was promotie van een slechte naar een goede molen mogelijk.
Door de slechte hygiëne en volksgezondheid waren de molenaarsgezinnen vroeger niet erg groot. Veel kinderen stierven op jonge leeftijd en mensen waren vroeg oud vanwege het zware werk. Destijds was het heel gewoon om een grootouder in het gezin op te nemen. En bij het overlijden van de molenaar of zijn vrouw was het gebruikelijk om een knecht of meid in dienst te nemen, waarmee uiteindelijk ook werd getrouwd.
Het leven in en rond de molen was hard. De ligging was vaak afgelegen en zorgde voor een beperkte bereikbaarheid. Het molenaarsvak stond niet hoog in aanzien en de molenaar viel onder het strakke regime van het plaatselijke polderbestuur. Wangedrag werd beboet, na herhaling volgde ontslag. Omdat afscherming van de draaiende molenonderdelen ontbrak, vonden regelmatig ongevallen plaats. Gelukkig compenseerde het werken met de seizoenen veel – eentonig was het molenaarswerk in ieder geval niet.